Licht dat doorbreekt

Toen ik een jaar of dertien, veertien was zei een leerkracht eens tegen mij, in reactie op een blijkbaar positieve opmerking die ik maakte, ‘je optimisme siert je.’ Ik weet het nog precies. Die woorden maakten op mij veel indruk en ik bewaarde ze in mijn hart. Ik wist dat hij iets heel belangrijks zei. Niemand had dat ooit tegen mij gezegd. Dit ging over mij. Over iets goeds van mij. Iemand had mij gezien.

Dat is wat ik opsloeg. Ik was helemaal niet bezig met mijzelf of met het leven. Ik deed maar wat. Ik deed wat anderen deden en ik deed wat er van mij verlangd werd. Wat anderen zeiden dat ik moest doen. Ik was gewoon een braaf, timide en saai meisje. Toen die leerkracht die opmerking maakte werd ik mij voor het eerst bewust van het feit dat ik iemand was. Ik deed er verder niets mee en ging gewoon verder met het leven. Als ik er op terug kijk dan heb ik maar een zin voor dat leven ‘ik snapte er helemaal niets van.’ Ik had echt geen benul wat het leven inhield, wie ik was, wat ik moest doen en waar ik naar op weg was. Ik bestond. Dat is niet helemaal waar. Er is een moment geweest dat ik voelde dat ik leefde en dat ik er mocht zijn. Dat was toen ik ging volleyballen. Dat heb ik een paar jaar gedaan en daar kwam ík misschien wel tevoorschijn. Maar ja, ik ging naar een andere school en mijn ouders besloten dat dat niet meer te combineren was met volleybal dus ik moest eraf. Op dat moment voelde ik echt dat het licht in mij uitging. Ik deed mijn ding, wat dat dan ook was en probeerde zo goed mogelijk te doen wat er van mij verwacht werd. Ik geloofde oprecht in God. Ik deed belijdenis op mijn 16e vanuit volle overtuiging! Ik kreeg een prachtige tekst mee ‘Verblijdt u in den Heere te allen tijde!’ Mooi hoor en dat zou een optimist toch moeten aanspreken, maar echt, vanbinnen bleef het donker. Ik deed blij, maar ik voelde mij niet blij. Het werd steeds donkerder, hoe ik ook mijn best deed. En wat deed ik mijn best, mijn uiterste best.

In al die donkerte kon er uiteindelijk licht doorbreken omdat iemand mij zag. Het was opnieuw een leraar, een voorganger, die Mij zag. Hij zag niet wat ik deed, maar wie ik was en hoe het met mij was. Hij zei niet wat ik moest doen of hoe ik mij moest gedragen of dat als ik maar blij geloofde in God dat het dan wel goed zou komen. Hij zag mijn donkerte, hij benoemde hoe dat kwam en hij zei wat God voor mij ging doen. Licht brak door! Ik werd gezien, ik mocht zijn met alles in mij. Er werd een enorme steen weggerold en ik mocht in het volle licht gaan staan. Ik realiseerde mij dat God mij het leven had gegeven, Zijn leven. Hij riep mij om te leven op de adem van Gods stem. Niet langer leven en gedreven door stemmen van anderen, maar door Zijn stem. Dat is Pasen voor mij… de steen die mij belemmerde om echt te leven is weggerold. Ik mag zijn en leven. Voluit leven in Zijn licht.